Als de rechter het niet mag weten zal het wel waar zijn …
Als je bij de rechter iets stelt, moet je dat in beginsel ook kunnen bewijzen. Dat geldt niet alleen in het strafrecht, maar ook in het privaatrecht en in het bestuursrecht. De regels zijn in die laatste takken van sport lang niet zo strikt als in het strafrecht, maar het uitgangspunt blijft hetzelfde. Als je iets wilt bewijzen met behulp van een verklaring die iemand heeft afgelegd kan er echter een goede reden zijn om die verklaring geheel of gedeeltelijk niet aan de wederpartij te willen verstrekken. Bijvoorbeeld het feit dat je vermoedt dat die wederpartij dan misschien weleens verhaal zou willen gaan halen bij degene die de verklaring heeft afgelegd. Artikel 8:29 Algemene Wet Bestuursrecht kent een regeling voor dit soort situaties. Als je onder verwijzing naar dat artikel om geheimhouding vraagt, beoordeelt een aparte bestuursrechter of je dat terecht doet.
Een mooie toepassing van dit uitgangspunt zagen we in een zaak rond de verwijdering van een leerling van een school voor openbaar voortgezet onderwijs in 2023. De school vond dat de leerling zich schuldig had gemaakt aan ernstig wangedrag. Er werd hem onder meer verweten dat hij geweld had gebruikt tegen een medeleerling. Daarnaast zou hij een andere medeleerling hebben bedreigd door tegen hem te zeggen dat hij “zijn kankerbek moet houden”, dat hij anders zijn “kankertanden uit zijn bek zou slaan” en iets in de trant van “ik weet waar je woont”. Tegenover nog weer een andere medeleerling zou hij seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift legde de leerling de zaak aan de bestuursrechter voor, die hij vroeg om een voorlopige voorziening te treffen om hem weer tot de school toe te laten. Over alle genoemde incidenten werd verklaard door de betrokken medeleerlingen en/of door hun ouders. Omdat de school niet wilde dat de verwijderde leerling zou weten om wie het precies ging en wat die mensen dan precies zouden hebben gezegd vroeg de school voor wat betreft al die incidenten geheimhouding. Voor wat betreft de eerste twee gevallen werd dat toegewezen, voor wat betreft het derde geval niet.
In zo’n geval kunnen partijen kiezen. De verwijderde leerling had ermee kunnen instemmen dat de rechter die de zaak inhoudelijk behandelt van de eerste twee verklaringen kennis nam zonder dat hij ze zag. Daar koos hij niet voor. De school had er op haar beurt voor kunnen kiezen de derde verklaring toch in te brengen, maar dan zou de verwijderde leerling die ook gezien hebben. Dat deed de school niet. Voor de rechter die de zaak inhoudelijk behandelt is het dan eigenlijk simpel. Als hij de verklaringen door toedoen van de leerling niet mag zien neemt hij aan dat in de verklaringen staat wat de school zegt dat er staat. Daarmee stonden de eerste twee incidenten vast. In het derde incident werkte het precies omgekeerd. Tegenover de ontkenning door de leerling stond nu geen andere verklaring dan die van de school en daarmee kwam dit niet vast te staan. Omdat de eerste twee incidenten al ernstig genoeg waren om van ernstig wangedrag te kunnen spreken maakte dit voor de uitkomst geen verschil. De leerling bleek voorshands terecht van school te zijn gestuurd.
Tegen de daarna volgende beslissing op bezwaar werd desondanks beroep ingesteld. Dat is op 17 juli 2025 door de rechtbank ongegrond verklaard. De gang van zaken – en daarmee de uitkomst – was daar in grote lijnen dezelfde als in het kader van de voorlopige voorziening. Alleen met betrekking tot het incident rond het grensoverschrijdend gedrag vroeg de school nu geen geheimhouding meer, maar bracht zij alsnog een verklaring in. Waarop de rechter prompt vaststelde dat het hier om “zeer ongepaste seksuele opmerkingen” ging. De stelling van de verwijderde leerling dat dit soort opmerkingen “gebruikelijk zijn op (andere) scholen en op social media, maakt niet dat dit geen wangedrag is”.
De school werd in de procedure rond de voorlopige voorziening bijgestaan door Willem Lindeboom en in de bodemprocedure door Wilco Brussee.