Vakantieverlof buiten schoolvakanties. De directeur als bestuursorgaan
Job Keijser van BLC Onderwijsadvocaten stond een schooldirecteur bij in een geschil over het verlenen van vakantieverlof buiten de schoolvakanties. Ouders van leerplichtige leerlingen kunnen de schooldirecteur om dergelijk verlof (voor maximaal tien dagen per schooljaar) verzoeken als hun kind vanwege de specifieke aard van het beroep van één van de ouders slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan (zie artikel 11 onder f jo 13a Leerplichtwet alsook de daarop gebaseerde Beleidsregel). In dergelijke kwesties is de directeur (ook in het bijzonder onderwijs!) een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Daarmee is die directeur gebonden aan de bestuursrechtelijke rechtsbeginselen en procedurele regels.
In deze zaak had de directeur het verzoek op advies van de Leerplichtambtenaar afgewezen omdat vakantieverlof buiten de schoolvakanties alleen mogelijk zou zijn voor ondernemers en zelfstandige beroepsuitoefenaars. Dat was echter onjuist. Ook ouders die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn kunnen daarvoor in aanmerking komen. In de bezwaarfase heeft de directeur dat hersteld. Zij handhaafde het besluit echter op inhoudelijke gronden. Uit de overgelegde stukken bleek volgens de directeur niet dat verlof in een schoolvakantie voor de horecawerkgever tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen zou leiden. Die beslissing hield bij de bestuursrechter geen stand. De afwijzing zou onzorgvuldig voorbereid zijn en een deugdelijke motivering missen. Naar aanleiding daarvan nam de directeur een nieuwe – en opnieuw afwijzende – beslissing op bezwaar. Zij ging daarnaast in hoger beroep tegen de uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt de schooldirecteur in een recente uitspraak in hoger beroep alsnog in het gelijk.
De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank verlangde ten onrechte dat de directeur duidelijker had moeten maken welke stukken de ouder zou moeten indienen om aan te tonen dat vakanties in de schoolvakanties feitelijk onmogelijk waren. Het is aan aanvrager van de vrijstelling om de informatie te verschaffen die voor de aanvraag nodig zijn en waarover deze redelijkerwijs kan beschikken. Als de verstrekte informatie op zichzelf voldoende is om de aanvraag te beoordelen (maar niet toe te wijzen), dan gaat de onderzoeksplicht van de directeur niet zover dat deze nader onderzoek moet doen (naar informatie die mogelijk wel tot toewijzing zou kunnen leiden).
Ook oordeelt de Afdeling dat de rechtbank ten onterechte een motiveringsgebrek heeft geconstateerd. De directeur komt beoordelingsruimte toe, binnen de kaders en uitleg van de Beleidsregel. Voor toewijzing van een verlofaanvraag is (naast seizoensgebonden werkzaamheden/piekdrukte) noodzakelijk dat wordt aangetoond dat vakantie in de schoolvakanties tot onoverkomelijke bedrijfseconomische problemen leidt voor het bedrijf waar de ouder werkzaam is. Daarvan zou sprake zijn als het bedrijf zonder de werkzaamheden van de ouder niet of nauwelijks zou kunnen worden voortgezet. Niet aannemelijk is geworden dat met zeven leidinggevenden die in het bezit zijn van de vereiste diploma’s vervanging niet mogelijk is. Dat een aanzienlijk deel van de omzet in de zomervakantie wordt gerealiseerd, is onvoldoende. Dat de ouder op grond van haar arbeidsovereenkomst in principe geen verlof kan opnemen tijdens de schoolvakanties, maakt dat niet anders. Afspraken in een arbeidsovereenkomst kunnen de wettelijke voorwaarden niet opzijzetten.


